woensdag 22 maart 2017


ZUIVELWINKELS OP EEN KLUIT DOOR HET MELKBESLUIT
_________________________ 
Van vee- tot melkboer
 


Door de toename van de forenzen in 't Gooi, nam de beschikbare landbouwgrond af. De engen rond de dorpen werden het eerst volgebouwd met villa's en woningen. De boeren konden dus minder gewassen verbouwen voor zichzelf en het vee. Het vroegere gemengde bedrijf moest worden opgegeven. Alleen de gemeenschappelijke weiden stonden de erfgooiers nog ter beschikking. Het schaar koeien per boer, dat geweid mocht worden, was echter te klein om daarvan als veehouder te leven. De behoefte aan melk was door de bevolkingsaanwas echter toegenomen. Het gevolg was, dat de kleine veehouders zich gingen toeleggen op de detail zuivelhandel. Oorspronkelijk door middel van verkoop vanaf de boerderij aan de directe omgeving. In de Vesting Naarden waren rond 1930 wel zestien veehouders en alleen de zuivelwinkel van N. Streefkerk in de Marktstraat. Voor de zuivelhandel was die markt te klein. De woonwijken van Bussum en later de nieuwbouwwijken van Naarden, werden het werkterrein van de melkventende vestingboeren. Ook de boeren uit de omliggende dorpen ventten daar. De onderlinge concurrentie in de melkbezorging was groot. Vooral in de villawijken was de Modelboerderij Oud-Bussem een geduchte concurrent, niet met de prijs maar met de kwaliteit. Ds. Drijver maakte in zijn boekje'Naarden' zelfs reclame voor Oud-Bussem. Hij schreef, dat dankzij de hygiënische maatregelen aldaar, deze rauwe melk gedronken kon worden zonder schadelijke gevolgen. De melkprijs vermeldde hij niet, die was vele malen duurder dan die van de 'scharrel'boerderijen. De literprijs van deze modelmelk zou f 0,80 tot f 1.- zijn geweest. In 1934 kostte de melkvoor 'Jan met de Pet' een dubbeltje per liter. (Toen was de minimum werkeloosheidsuitkering voor een gezin van 4 personen f 15,50 per week). Het kwaliteitsverschil van de melk werd langzamerhand ingelopen door de levering via de roomboterfabriek 'Gooiland' aan de Galgesteeg. Ieder probeerde klanten te werven. In iedere straat kwamen meerdere melkbezorgers, want van vaste wijken was nog geen sprake. Het was dus een tijdrovende bezigheid om al die verspreid wonende klanten te bedienen. De beperkte houdbaarheid van de melk in die tijd leidde er toe, dat ookzondagsmorgens werd gevent. Dan te bedenken dat vooral door het afrekenen op zaterdag, het bijna middernacht was wanneer de taak erop zat. 

Het melkbesluitDe crisistijd in de jaren dertig maakte de concurrentie moordend. De overheid kwam met allerlei maatregelen, zoals kwaliteitscontrole tijdens het bezorgen. Ook de verkoop vanaf de boerderij werd uit hygiënische gronden aan wettige regels gebonden. In 1933 kwam de overheid met het zogenaamde melkbesluit. Voortaan mocht vanaf de boerderij slechts 20 liter melk per dag aan de omwonenden verkocht worden. Als deze norm werd overschreden, was men verplicht een winkel te openen. Dit melkbesluit betekende voor de Vesting de komst van verschillende nieuwe melkwinkeltjes naast de reeds bestaande. Sommige zuivelwinkels stonden vlak naast en bij elkaar. Bijvoorbeeld die van J. Krijnen en W.H. de Gooijer in de Vitusstraat. 'Om de hoek' lagen letterlijk en figuurlijk twee soortgelijke winkels. In de Cattenhagestraat die van W. Kos en in de Pastoorstraat stond met grote letters op de ruit: 'G. v.d. Roest' (Tot grote hilariteit van de jeugd). Ten oosten van de Marktstraat had H. den Hartog in de Regenboogstraat het rijk alleen. Twee van de genoemde winkels hebben het tot nu (1992) toeoverleefd, die van H. den Hartog en van W. de Gooijer jr. 
(sinds 2000 bestaan deze ook niet meer) 

De winkel van mijn vader, H.W. de Gooijer, werd in 1934 ingebouwd in onze boerderij aan de Bussummerstraat. Een kostbare investering in verhouding tot de baten. De oorspronkelijke baanderdeuren moesten plaatsmaken voor de winkelpui. De helft van de daarachter liggende deel werd benut voor de bouw van het winkeltje met een vloeroppervlak van 10 vierkante meter. De winkelruimte bestond uit een etalage en een L-vormige toonbank, die evenals de vloer van graniet was. Bovendien was er een wastafel met kraan. Waarschijnlijk leken al die nieuwe winkeltjes als druppels water (of melk) op elkaar. Een grote klandizie zullen ze niet gehad hebben. Zowel binnen als buiten de Vesting werd melk aan huis bezorgd en andere dan zuivelproducten werden niet verkocht. Ook de onvermijdelijke etalage-attributen zullen wel gelijk geweest zijn, zoals de grote klokvormige glazen houder met eieren en de glazen kaasstolp. Verder was er een kaasschaaf en een weegschaal. Een kassa hadden we niet. Met Pasen werd de stenen kip zittend op een dito nest, omringd met nepkuikentjes, in de etalage gezet. Ook waren er dan, traditiegetrouw, eigengemaakte (room)boter­lammetjes. 

Strooptocht naar duiten

Druk was het dus niet in onze winkel. Ging de winkelbel, dan moest mijn moeder eerst van 'achteren' komen. Dat duurde wel even, afhankelijkvan waar ze moest komen. De klant moest dus even wachten. Winkeldiefstal kwam, ondanks de armelijke toestanden in de Vesting, weinig voor. De gelegenheid maakt soms de dief. Een oud mannetje met behoefte aan een borreltje deed een graai in de geldlade. Daartoe moest hij zich over de toonbank heen buigen, daarbij werd hij op heterdaad betrapt. Een nare zaak voor alle betrokkenen. Om dit in de toekomst te vermijden, werd in de geldlade een bakje stroop geplaatst. Het had een gunstig effect. Slechts één vrouw waagde op de tast een greep in de la en probeerde na de komst van mijn moeder te strooplikken. Ondanks de narigheid was eerlijkheid regel. Met de evacuatie van de Vesting in mei 1940 zette mijn vader zijn hele voorraad buiten op het erf. De achtergebleven soldaten konden het wel gebruiken, meende hij. Bij terugkeer bleek maar weinig te ontbreken en zelfs dat kwamen de klanten eerlijk afrekenen. 

Duit in het zakje en de meter 

De klant was koning. Op zondag kwam men wel achterom voor zuivelproducten of een gasmuntje. Vaak ook voor 'plakken' oftewel 'vierduitstukken'. (1) Deze twee en een halve cent­stukken, werden gebruikt als 'gasmunt op afbetaling' (2) of als kerkegeld voor de kinderen. In verband met de zondagsheiliging werd door sommige klanten op die dag niet betaald. Deze inconsequente houding beperkte zich niet tot kerkelijke gezindten. Mijn vader moest bij een 'rooie rakker', een voorvechter van de achturendag, zondagsmorgens stiekem achterom komen. Aan de deur afleveren kon het morgenrood op zondag niet verdragen. 

Nieuwe orde, lege borden 

Na de Duitse bezetting kwamen er steeds meer distributiebonnen om het schaarse voedsel te verdelen. Als ontspanning moest het kroost van de winkelier dan 's avonds de ingeleverde bonnen op grote vellen papier plakken. Op het distributiekantoor werden die dan ingeleverd in ruil voor een toewijzing ten behoeve van een nieuwe voorraad. Natuurlijk kreeg ookagrarisch Nederland al vroeg te maken met allerlei nieuwe instellingen en maatregelen, die ingevoerd werden. Na de oorlog bleven deze instellingen, zoals het Landbouwschap, gehandhaafd. Ten behoeve van de bezetter en de voedselvoorziening moesten regelmatig koeien geleverd worden. Dat slachtvee moest naar het abattoir worden gebracht, soms zelfs naar Hilversum. Ik zie me nog met zo'n koe lopen, midden op de 'betonweg' (Lage Naarderweg), met mijn vader op de fiets er achter. In 1943 kwam de maatregel, waarbij het verboden werd dat één persoon de twee beroepen veehouder en melkboer uitoefende (3) . Mijn vader moest dus kiezen tussen de boerderij of de zuivelhandel. Verstandelijk vond hij dat de zuivelhandel toekomst had en niet de vestingboerderij. Hij had al een koper gevonden voor zijn vee. Vlak voor de verkoop kon hij 's nachts nietslapen. Hij kon het niet over zijn boerenhart verkrijgen zijn koeien te verkopen. De volgende dag heeft hij toen de verkoop afgezegd. (4) De melkwijk van mijn vader en zus moest worden opgegeven, al dacht iedereen dat het een bezettingsmaatregel was. Tegen mijn zus zeiden de klanten: "Na de oorlog kom je maar terug!" De melkwinkel volgens het melkbesluit had toen negen jaar dienst gedaan, de kosten zijn er nooit uitgekomen. 
__________________________ 

Noten: 

(1) De stuiver van voor 1800 was onderverdeeld in 8 duiten. Het muntjevan een halve stuiver was dus 4 duiten waard en werd eenvierduitstuk genoemd. Na de invoering van het decimalegeldstelsel ging die naam over op het bronzen twee en halve centstuk. Tijdens de bezetting kwam er nog een zinken uitvoering van. 

(2) In de woningen stonden vroeger munt-gasmeters. Een gasmuntje kostte in 1933 negen cent en was goed voor 1 kubieke meter gas. Het vierduitstuk was even groot als een gasmuntje. Het moest alleen voorzien worden van een uitsparing om in de meter te kunnen. Deze (geld­)noodmunt gaf tijdelijk uitstel van betaling, als de meteropnemer kwam moesten deze 'nep' gasmunten worden afgerekend.

(3) Uitschakeling van zelfslijtende melkveehouder. ( Laarder Bel 10-09-1943)

(4) Erfgooierschap en de zelfslijtende veehouder. (Laarder Bel 17-09-1943) Deze erfgooiers met alleen vee op de Meent, bezaten vaak geen bouwland. Wie zijn boerenbedrijf wilde voortzetten moest nu een gemengd bedrijf beginnen. 
____________________ 

DE OMROEPER, JANUARI 1992, JRG. 5, NR. 1. [PAG. 30/34]________________________________________________

F.J.J. de Gooijer

http://gooijer.netfirms.com

http://gooijer.nl.jouwpagina.nl

Geen opmerkingen:

Een reactie posten